Knotwilgen en rietkragen
De Giessen vindt zijn oorsprong in twee andere riviertjes die iets oostelijker liggen, de Noordeloos en Kromme Giessen, vertelt Bikker. “Daar ontstaat hij ter hoogte van Hoornaar om kilometers verderop te vervloeien in de Merwede bij Hardinxveld-Giessendam.” En kijk, wijst Bikker, ter hoogte van het buurtschap Overslingeland. “Hier heb je nog twee van die kommen. Hoe Hollands wil je het hebben? Met die molens, knotwilgen, rietkragen, boerderijen en weidse vergezichten.”
Natte voeten
Ooit was de Alblasserwaard een uitgestrekt veenmoeras, doorsneden met sloten en vaarten en doorkronkeld met de veenriviertjes, de Giessen en Alblas, dit alles omgeven door waterlopen: de rivieren de Lek, de Merwede, de Noord en de Linge, het kanaal Oude Zederik en het Merwedekanaal. Bikker: “De Alblasserwaard ligt een meter tot anderhalve meter onder de zeespiegel, en dat betekende vroeger een flinke kans op natte voeten.” Die kregen de inwoners iets te vaak. Ze waren naar het vruchtbare gebied getrokken en hadden huizen gebouwd op zandduinen. Dijkjes moesten het woeste rivierwater buiten de deur houden. “Landheren hadden enkel oog voor hun eigen grond. Ze bleken allesbehalve coöperatief waardoor dorpen door geruzie, jaloezie en ander gedoe regelmatig overstroomden.”
Floris V en Kinderdijk
Graaf Floris V kreeg daar in 1277 vreselijk genoeg van. Hij liet het gebied omdijken. Later werd het water via een ingenieus systeem van boezems, vaarten en weteringen uit de Alblasserwaard afgevoerd naar Kinderdijk, het laagste punt van het gebied. Daar kwamen vier sluizen om het water bij laagtij in de Lek te laten uitstromen. “Die sluizen kun je zien als de eerste technologische sprong voorwaarts in het waterbeheersysteem dat nog altijd zijn werk doet.” Er was steeds meer kracht nodig om het water uit de polder te malen. “De waterschappen bedachten aan het einde van de vijftiende eeuw dat ze het waterprobleem het beste konden oplossen met molens, 17 om precies te zijn. De grootste molengroep van ons land, Werelderfgoed, en die staat nog altijd in Kinderdijk. Je kunt daar vanuit Noordeloos naartoe varen, zegt Bikker. “Maar dan ben je zomaar vier uur bezig, en moet je nog terug.”
Langzaamvarengebied
Wij kiezen die middag voor slow. Hoog in de lucht vliegen grutto’s en wulpen langs Ruysdaelse wolkenpartijen. We horen kieviten en tureluren. Tussen de rietkragen fladderen ijsvogeltjes. Ervoor dobberen koetjes als badeendjes in het water. Heel af en toe passeert een sloep, kano, kajak of sampan, te huren op tal van plekken langs de waterkant. “De Giessen is een langzaamvarengebied. Je mag niet harder dan negen kilometer per uur. Beter voor de rust.” Vroeger voeren er pramen over de Giessen. Platbodems gebruikt voor het vervoer van landbouwproducten en bietenpulp voor de koeien. Mest ging weer terug de andere kant op. “Aan het eind van de Giessen zag je visserij, baggeraars en scheepsbouw. Daar waren de inwoners gericht op de grote rivieren.”
Stijve Molen
Hij wijst op een melkstoep langs de oever. Een brede stenen trap die afloopt naar het water. Bedoeld om melkbussen en melkgerij te schrobben. Ze verdwijnen langs de waterkant, vertelt Bikker. Zoals de moderne tijd gestaag langs de Giessen oprukt. Gelukkig blijven de molens. Hij vertelde al over de Oudendijkse, Boterslootse, Scheiwijkse en Stijve Molen. “Er stonden hier ooit 78. Daarvan zijn nog 28 over. De rest is vervangen door gemalen. De molens hadden niet voldoende kracht om de Alblasserwaard droog te houden.”